Fiona voelde zich weer vertrouwd tussen de met lichtblauw linnen overtrokken stoel met de grote oren, de oversized zachtzittende roomkleurige bank met weldadige kussens die haar ouders ontzettend ouderwetsig de ‘canapé’ noemden, de zilveren fotolijsten met haar overleden grootouders, zij en Sam als kleine schatjes in de Dolomieten, haar vader met de verschillende staatshoofden van de landen waar hij de Koningin had mogen vertegenwoordigen, de speciaal getimmerde wit geverfde kasten met kunstboeken en naslagwerken. Aan de muur hingen fier een paar familieportretten, een enkel achttiende eeuws landschap, maar ook moderne grafiek van haar onbekende Nederlandse kunstenaars, op de grond weerkaatsten lichte brede parketstroken het zonlicht dat door de roeden in de ramen fraaie strepen trok. Dit rustgevende interieur gaf de warmte en weldadigheid waaraan ze nu meer dan ooit een gruwelijke behoefte had.
De klap van de muisgrijze deur in de muisgrijze sponning dreunde nog na. Die verbijsterde donkerbruine ogen van de mooie Hindostaanse secretaresse! Ze was met de lift naar beneden gegaan, had haar pasje in het schuifbakje onder het kogelvrije glas voor de neus van de vrouwelijke portier gelegd, en daarbij gezegd dat dit haar laatste keer was geweest op het ministerie. De Haagse in haar donkerblauwe, kreukelige uniform had haar verbaasd aangekeken. Zo vaak kwam het niet voor dat een ambtenaar van Buitenlandse Zaken halsoverkop vertrok, om nooit meer terug te komen.
Fiona was naar het appartement van haar ouders gegaan, vlakbij de in Haagse kringen zeer befaamde overhemdenmaker F.G. van den Heuvel, ook wel bekend als Late Vogels, aan de Hoge Nieuwstraat, tussen de Lange Vijverberg en het Lange Voorhout. Zonder overhemd van Late Vogels kon je je bijna niet vertonen in de overwegend door adellijke leden gefrequenteerde Haagsche Club in Sociëteit Plaats Royaal aan het Lange Voorhout, waar voor haar vader al vele Samuels lid waren geweest.
Fiona zat kruisbeens op het hardroze beklede empiren stoeltje en had een rood boekje op haar schoot gelegd. Een deeltje van het Nederlands Adelboek. Ze had er nog nooit in blik in geworpen. Dit deel had pontificaal op de notenhouten bijzettafel gelegen: BRA- FEI, stond er in kapitalen op de kaft. Het voelde vers aan. Ergens tussen BRA en FEI zou de genealogie van de Duinwijckjes te vinden moeten zijn. Op het titelblad stond, in Romiense cijfers MCMXCII. Dat betekende inderdaad dat de uitgave kakelvers was.
Natuurlijk ging Fiona eerst op zoek naar zichzelf. De Duinwijcken vormden nog maar een klein geslacht dus, het kostte haar weinig tijd. Daar had ze zichzelf al!
2. Fiona Margarethe gravin Duinwijck, geb. 25 januari 1965 te Londen, jur. Mr. Leiden 1989, derde secretaris ambassade Tunis 1990 – [Tunis]
Tsja, derde secretaris ambassade Tunis, dat was ze nu dus niet meer. Achter 1990 kon het jaartal 1991 worden gezet. Ze bladerde terug in het kleine, dikke boekje en kwam bij haar overgrootvader. De eerste Duinwijck die bij Buitenlandse Zaken werkte.
XI Samuel Daniël graaf Duinwijck, Heer van Klein Linden, geb. Heemstede 5 juli 1873, 1898 jur. Dr. Leiden, commies 1ste klasse ministerie van Algemene Zaken 1900-1903, gezantschapssecretaris te Brussel1903-1906, ambassaderaad Stockholm 1910-1915, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Berlijn 1915-1919, ambassadeur plénipotaire in Kopenhagen 1920-1923, minister-resident te Contantinopel 1923-1928, minister van Buitenlandse Zaken 1928-1929, ambassadeur te Lissabon 1930-1938, + 2 februari 1952 Heemstede, tr. Heemstede 23 mei 1900 jkvr. Marguerite Elisabeth Agathe van Borsselen, geb. Dordrecht 18 oktober 1874 + Heemstede 10 februari 1903, dr. van jhr. Albert Frederik en Agathe Madeleine barones van Balveren
Uit dit huwelijk:
1) Eva Margarita Wilhelmina, geb. ’s-Gravenhage 3 november 1901, tr. 18 september (kerkelijk 20) 1922 Willem Boudewijn baron Grovestins
2) Samuel Rijnhard zie XI-I
Twee kinderen maar? In die tijd. Fiona verbaasde zich er even over. Tot ze zcih herinnerde dat haar overgrootmoeder was gestorven tijdens de bevalling van haar grootvader. Ja, precies, in 1903, 28 jaar oud. In het kraambed. Haar overgrootvader was weduwnaar geworden op zijn negenentwintigste, maar daarna nooit meer in het huwelijk getreden. Legendarisch waren wel de verhalen over zijn concubines in verre buitenlanden. Fiona ging snel door met lezen. Fijne lectuur dit, omdat de ware verhalen zo tot de verbeelding sprekend onder de oppervlakte van de namen en data verborgen lagen.
XI-I Samuel Rijnhard graaf Duinwijck, Heer van Klein Linden, geb. Heemstede 10 februari 1903, 1929 jur. Mr. Leiden, gezantschapsattaché te Kopenhagen 1930-1934, gezantschapssecretaris 2e kl. te Moskou 1935-1938, gezantschapssecretaris 1945-1948 te Stockholm, werkzaam directie politieke zaken Ministerie BZ 1945-1948, eerste ambassadesecretaris 1948-1952 en ambassaderaad 1953-1954 te Parijs, gezantschapsraad, permanent vertegenwoordiger bij Raad van Europa te Straatsburg 1954-1956, consul-generaal te New York 1956-1960, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur te Helsinki 1961-1965 en New Delhi 1966-1969 en Kopenhagen 1970-1975, res.officier cavalerie, laatstelijk eerste luitenant, + Heemstede 29 december 2000, tr. Heemstede 31 mei (kerkelijk 1 juni) 1931 Margarethe Louise van Oldenburg, geb. Skanderborg, Jutland (Denemarken) 3 januari 1910, + Heemstede 26 juli 1963, dr van Dr. George Fredrik en Madeleine Louise Björen, tr 2e New Delhi 22 oktober 1966 Catharina Victoria van der Lecq [Heemstede], geb. ’s-Gravenhage 23 oktober 1925, dr. van Eugène Marinus en Elisabeth Anne del Court van Krimpen
Uit het eerste huwelijk:
1. Samuel Daniël zie XII-I
2. Paula Phillipine geb. 3 april 1935 te ’s-Gravenhage, + ’s-Gravenhage 5 april 1935
3. Hubert Johannes geb. 6 mei 1937 te ’s-Gravenhage, + Leiden 17 mei 1958
4. Eduard Jacob zie XII-III
5. Victorine Cathelijne, geb. 10 mei 1940, tr. 6 juni 1966 Heemstede mr. Jean-Pierre van Zomeren [Burgh-Haamstede]
Oom Hubert was, net 23 jaar oud en student medicijnen, in Leiden gestorven. Na een nachtelijke vechtpartij aan het Rapenburg was hij, waarschijnlijk in kennelijke staat, te water geraakt en verdronken. Het was een historie waarover haar vader zelden praatte. Ook haar grootmoeder, hoewel zij Hubert nooit had gekend, sprak nooit over deze familietragedie. Het verhaal ging dat de eerste vrouw van opa, en dus haar echte oma, die twee jaar voor de geboorte van Fiona was gestorven, tussen de onfortuinlijke dood van Hubert en haar dood nauwelijks nog had gesproken en dag in dag uit in een stoel in het Deens psalmen had zitten prevelen. Toen Fiona in de jaren tachtig de hardvochtig protestante film Fanny och Alexander van Ingmar Bergman had gezien, kon zijn zich ineens iets voorstellen van het rijke maar sobere milieu waarin haar echte grootmoeder in Jutland moest zijn opgegroeid.
Aangezien oom Eduard louter dochters had voortgebracht, was haar broertje Samuel, zaliger nagedachtenis, de laatste der mannelijke Duinwijcken geweest. Wat als Hubert niet was omgekomen? Wat als haar overgrootmoeder niet in het kraambed was gestorven? Dan was Fiona misschien helemaal nooit uit een soort van familiair plichtsbesef bij Buitenlandse Zaken gaan werken. Dan had ze niet hier gezeten, als ex-diplomaat te Tunis.
Het was bijna zelfkwelling, ze kon de data en verplaatsingen bijna dromen, toch las ze nog even de levensbeschrijving van haar vader:
XII-II Samuel Daniël graaf Duinwijck, Heer van Klein Linden, geb. 5 maart 1933 te Kopenhagen, jur. Mr. Leiden 1959, commies ministerie van Buitenlandse Zaken ’s Gravenhage 1960-1964, tweede secretaris ambassde Londen 1964-1967, eerste secretaris te New Delhi 1967-1970, refrendaris directie Westelijk Halfrond te ’s-Gravenhage 1970-1974, ambassaderaad Salisbury (Rhodesië) 1974-1978, ambassadeur in Dar es Salaam 1978-1982, Wenen (OVSE) 1982-1986 en Kuala Lumpur 1986-1989, Tijdelijk zaakgelastigde te Khartoum (1989-1992), ambassadeur te Rome 1992-1995 en Londen 1995-1998, res. officier cavalerie, laatstelijk eerste luitenant, tr. 22 oktober 1960 te Heemstede mr. Caroline Henriëtte Zuiderkruis van Amstel, geb. Haarlem 26 september 1936, dr. van mr. dr. Jan Willem en Thérèse Amalie der Kinderen[Montelivio, Italië]
Uit dit huwelijk
1. Sam Rijnhard graaf Duinwijck, geb. 2 maart 1962 ’s te Gravenhage, + Leiden, 16 mei 1984
2. Fiona Margarethe gravin Duinwijck, geb. 25 januari 1965 te Londen, jur. Mr. Leiden 1989, Beleidsambtenaar Ministerie van Buitenlandeze Zaken, derde secretaris ambassade Tunis 1990 – [Tunis]
Daar zat ze. Ze was 26 jaar oud. Niet langer in Tunis. In plaats van een leven voor zich, had ze een verleden achter zich. Zij, Fiona Margarethe gravin Duinwijck, wist zich het troosteloze sluitstuk van een imposante familiegeschiedenis.
Omgekeerde wereld in Kay El
Muhatmar kwam zoals gebruikelijk onhoorbaar de eetkamer binnengesloft. Op het zilveren dienblad, waarin subtiel het wapen van de Duinwijckjes was gegraveerd, bracht de brave Malay een schaal met dampende rijst en zeevruchten, een fles water en een stapel kranten. Het was woensdag, de dag dat de Koerier de post en de kranten uit Nederland op de kanselarij afleverde. Fiona had dit vroeger altijd het mooiste moment van de week gevonden: aan de mahonie eettafel een stapel Telegraafs en Handelsblads van de afgelopen week lezen. Nu ze een paar weken in Kuala Lumpur logeerde, om bij te komen van het leven in Leiden, was dat gelukzalige gevoel weer even terug.
Het was stil in huis. De airco zoemde zachtjes, buiten had het donker zich al als een stolp over de stad gesloten.
Muhatmar zette de schaal en de waterfles geruisloos op tafel, en legde de stapel verse, ongelezen kranten rechts van Fiona’s bord. ‘Terima Kasih,’ zei Fiona gedachteloos en ze graaide de bovenste krant van de stapel. Dank je.
En hoewel het zeker geen groot bericht was – een tweekolommetje zonder foto onderaan de voorpagina – zag ze het stukje onmiddellijk. ‘Graaigraaf’ stond erboven. En klein eronder: ‘Ambassadeur smokkelt antieke dolken Maleisië uit’. Het korrelige fotootje van haar vader was zo te zien een jaar of tien geleden genomen.
‘Hare Majesteits ambasadeur in Maleisië, Sam graaf Duinwijck (56), is in opspraak geraakt doordat hij waardevolle Aziatische dolken en zwaarden het land zou hebben uit gesmokkeld. De aristocratische diplomaat maakte daarbij volgens bronnen in het ministerie van Buitenlandse Zaken gebruik van de diplomatieke post, die zich doorgaans onttrekt aan inspectie van lokale douane-autoriteiten. De edelman-ambassadeur bood de voorwerpen aan bij gerenommeerde veilinghuizen in Londen en New York, alwaar de uniciteit ervan snel werd onderkend.
Een medewerker van veilinghuis Christie’s in de Britse hoofdstad waarschuwde de politie, die weer contact opnam met de Maleisische ambassadeur in Londen. Oude Maleisische kunst- en gebruiksvoorwerpen mogen alleen het land verlaten na persoonlijke toestemming van premier Mahathir bin Mohamad. Het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag beraadt zich op stappen tegen Duinwijck, die ‘voor overleg’ is teruggeroepen. Vanwege zijn diplomatieke status kan Duinwijck niet worden vervolgd in Maleisië.’
Fiona nam een slok water. Het was inderdaad wat vreemd geweest, dat haar vader twee dagen na haar komst ‘even op en neer moest’ naar Nederland. Een spoedoverleg met de minister, had hij gezegd. Haar moeder was meegereisd, om wat boodschappen te doen. ‘Lekker naar de Bonne en de Bijenkorf.’ Zo was een vreemde situatie ontstaan: Fiona in Kuala Lumpur (‘Kay El’ zeiden ze altijd thuis), haar ouders in het pied-à-terre in Den Haag. Omgekeerde wereld.
Dus haar vader was een handeltje begonnen naast zijn werk als ambassadeur. Verbaasde het Fiona? Dat niet. Maar deed hij het om het geld, of voor de kick? Hij was niet bepaald tevreden geweest met de benoeming in Maleisië. ‘Weer een schaal 16-functie verdorie’, had hij gefoeterd. ‘Zo schiet het nooit op.’ Het was haar vaders wens om ooit nog ambassadeur in Rome te worden. Dat was een functie die wel drie ‘schalen’ hoger was. En aangezien een diplomatieke carrière zich doorgaans schuifelend voortbewoog, was een die droombaan vrijwel onhaalbaar geworden. Tenzij… nou ja, daar kon ze maar beter niet aan denken. Zeker nu niet. Want met dit gedoe op de voorpagina van De Telegraaf, kon hij Rome wel vergeten. Wat een sukkel. Zou ze hem nu bellen? Om hem uit te foeteren? Om te zeggen hoe dom hij was geweest? Of moest ze hem juist steunen, luisteren naar het echte verhaal, want dank je de koekoek, hij zou natuurlijk ook kunnen zeggen dat die vuige krant natuurlijk een loopje had genomen met de waarheid. Toch moest dit een enorme klap voor hem zijn. Aan de schandpaal op de voorpagina van De Telegraaf. Zijn onkreukbare ijdelheid geknakt. De schone schijn, zijn niks-aan-de-hand-optreden waarmee hij ook al, bewust of niet dat deed er niet toe, bijna vier jaar de dood van Sam wegdrukte, was bekrast en besmeurd. Fiona besloot niets te doen. Haar ouders zouden morgen thuiskomen. Een citaat van Seneca schoot haar te binnen. Vierde klas gym, meneer Van Laeringen, zou hij nog leven? ‘Niet wie weinig heeft, is arm, maar wie veel verlangt.’
Onder de tafel zat een belknop. Ze drukte hem in en een paar seconden later stond Muhatmar achter haar. ‘May I take?’ vroeg hij, en voordat Fiona hem kon beantwoorden, had hij haar bord al weggenomen.
‘Thanks Muhatmar,’ zei Fiona. ‘Could you please bring me a Tiger Beer?’ Ze dacht aan de begrafenis van Sam. Aan haar vader. Hoe hij haar op het hart had gedrukt dat ze voor een carrière bij BZ moest gaan.
‘Halloooooo, haaaalloooooooooo, we zijn er!’ galmde het de volgende ochtend vroeg door het trappenhuis. De twee grote samsonites werden met een klap op de witmarmeren vloer in de hall gezet. Er klonk wat geschuifel en zacht gepraat, en daarna de onmiskenbare langzame tred van het personeel dat een te zware koffer naar boven zeulde.
‘Hallooooooo, iemand thuis? Jij Fioon?’
Fiona waande zich even tien jaar jonger. Toen was ze regelmatig bang om haar ouders onder ogen te komen omdat ze dacht iets vervelends of verkeerds te hebben gedaan. Maar nu was het niet zij die fout zat, maar haar vader (met medeweten van haar moeder?). Wat moest ze zeggen? Ze stond versteend op de overloop van de tweede verdieping, haar hand had zich vastgeketend aan de koperen trapleuning.
‘Fioná? Hoor je me niet? Muhatmar zegt dat je gewoon thuis bent!’
‘Oh, ha mam, ja ik hoorde jullie niet, was in de badkamer. Welkom thuis! Ik kom naar beneden.’
Haar moeder klonk niet anders dan anders. Zouden ze niet doorhebben dat Fiona al lang op de hoogte was? Of was het bericht inderdaad gewoon een verzinsel van De Telegraaf geweest? Ze liep de luie witmarmeren trap af. Daar in de hall, haar ouders, naast hun identieke handbagage op rollers. De samsonites waren al geruisloos verdwenen. De blik van haar moeder, verwachtingsvol naar boven gewend, blij om haar dochter weer te kunnen begroeten. Schuin achter haar, met zijn blik naar beneden, haar vader.
Als een klein jongetje dat weet dat hij gestraft gaat worden.
Er zou in huize Duinwijck nooit over de kwestie gepraat worden, wist ze op dat moment. Niet alleen omdat haar vader het niet wilde, ook omdat Fiona liever zweeg. Een comfortabele plaid over het familieleed. Na de dood van Sam was er een tweede stille, verzwegen vloek in de familie gekropen.
De plaatsing in Khartoum, die kort na de publicatie in de krant volgde, werd zwijgend aanvaard. De verhuizing en de nieuwe omstandigheden werden later besproken alsof het de normaalste zaak van de wereld was om van het voortvarende Maleisië naar de achterlijke zandbak van Soedan te worden overgeplaatst.
Toen twee jaar later, naar op het ministerie werd gefluisterd na tussenkomst van de Koningin, alsnog de stationering in het zalige Rome volgde, was er zeker wel blijdschap geweest, geen verbazing, en nog maar weinig deemoed bij de Duinwijcken. Dat was ook te danken aan de onoplettendheid van De Telegraaf waar de diplomatieke redacteur van destijds inmiddels was vervangen door een jonkie met nog maar weinig diplomatiek geheugen. De andere kranten hadden de kwestie destijds überhaupt al laten lopen.
Dus de ‘graaigraaf’ van destijds werd opeens weer de ‘topdiplomaat die zich mag rekenen tot de intimi van koningin Beatrix.’ Een ‘precaire opdracht in dienst van minister voor Ontwikkelingssamenwerking, die heeft bijgedragen aan een begin van een verzoening tussen het Noorden en het Zuiden van Soedan, heeft Duinwijck tot grote tevredenheid van de minister tot een goed einde gebracht.’
Met deze kromme zin had de krant ook het besmeurde verleden van haar vader voor de buitenwereld keurig toegedekt. De Duinwijcken konden weer verder, de borst fier vooruit. Maar op het ministerie waren ze minder vergeetachtig.